afb. Fotopersbureau Het Zuiden
C. Peeters, 'De Sint Janskathedraal 's-Hertogenbosch' (1985) 248, 276
|
Voorafgaand aan de restauratie van 1933 was het plastiek met de twee wildevrouwen ten dele goed bewaard gebleven. Het reliëf toonde links een vrouwelijke figuur ten voeten uit, staande op een vrijwel geheel verweerde console. Het onderste deel van het lichaam, de benen en de onderbuik, was totaal afgebroken en nog slechts als afdruk in de steen herkenbaar. Boven de breuklijn was nog goed zichtbaar dat het lichaam geheel behaard was. Het gezicht van de vrouw was nog herkenbaar, maar eveneens beschadigd. Opvallend was het goed geconserveerde bloemenkransje op het hoofd en het lange, in vier vlechten naar beneden handende haar. Twee vlechten waren over de schouders gedrapeerd, twee over de borst. De linker onderarm was afgebroken, maar het was nog zichtbaar dat de vrouw deze voor de borst moet hebben gehouden. Met de andere afgebroken arm hield de vrouw een onbekend voorwerp boven haar schouder. In tegenstelling tot de linker figuur was de qua pose vrijwel symmetrische tegenhanger aan de rechter zijde vrijwel intact bewaard gebleven. Ook hier was een ‘naakte’ behaarde vrouw ten voeten uit uitgebeeld op een kraagsteen die was voorzien van bladmotieven. Het lichaam was geheel voorzien van kleine, gebreid lijkende krulletjes, dat wil zeggen op het lachende gezicht en de handen na. Ook deze vrouw droeg een bloemenkransje op het hoofd en had het lange haar in vlechten naar beneden hangend, twee over de borst en twee over de schouders. Met de rechter hand hield de vrouw een van de vlechten vast. Met de andere hand hield de vrouw een bol, maar in hoofdvorm vierkant voorwerp met ten minste drie kleine uitstulpingen boven haar schouder. De duiding van het reliëf als zijnde twee wildevrouwen, was | 157 |
|
niet van het begin af aan geheel duidelijk. Xavier Smits meent in 1907 in het reliëf ‘twee in vachten vermomde personen’ te herkennen. Hij schrijft:
‘Wij hebben hier een paar narren of sotten voor ons, van wie de eene een ratel in de hand heeft (-)’. Hij laat de twee ‘sinnekes, narren of sotten’ figureren in de stoet ‘gewapende en ongewapende passiebroeders’, als ‘inlassching [-] tusschen geestelijken scènen’.145
Het moet erbij gezegd worden dat hij in het voorgaande reliëf ook de wildemannen niet herkende en deze voor ‘ridders’ aanzag. Jan Mosmans kon de plastieken tijdens de restauratie van dichtbij bekijken en schreef in 1935:
‘Op frontaal 17 vertoonen zich twee geheel behaarde vrouwen, etymologische “Bosch”-bewoonsters, eveneens symmetrisch geplaatst en wederom in ondersoort van jong en oud of maagd en weduwe verdeeld. Zij dragen kussens in de opgeheven hand. Het enkele bewaarde voetstuk vertoont, hoe kon het anders, een bloem- of bladmotief’.146
Het onderscheid tussen jong en oud - laat staan tussen maagd en weduwe - is in het geheel niet te onderscheiden aan het oude reliëf, net zo min als dit onderscheid aan dat met de wildemannen te zien was, en is dus hoogst dubieus. Gelukkig heeft de duiding van Mosmans bij de restauratie niet genoeg invloed gehad en heeft men van de linker figuur geen oude vrouw gemaakt. Over het voorwerp dat de rechter wildevrouw boven haar schouder houdt, en dat ongetwijfeld ook aan de linker zijde aanwezig moet zijn geweest, lopen de meningen | 158 |
|
uiteen. Zag Mosmans er een kussentje in, anderen denken eerder aan een waterkruik (of -zak) of een tamboerijn. Zo schrijft Kees Peeters in 1962 over dit plastiek:
‘In de wimberg rechts daarnaast bevinden zich twee wilde vrouwen, eveneens geheel behaard, gekroond met bloemenkransen, waaronder het haar in lange pijpekrullen over de schouders afhangt. Zij staan op bladwerkkapitelen en dragen elk een voorwerp opgeheven, dat als kussen geduid is maar waarin we misschien tamboerijnen moeten zien’.147
Wanneer Peeters gelijk heeft - kussentjes en waterzakken blijven vergezochte verklaringen - dan speelden de wildevrouwen op hun taboerijnen. Het zet de vrolijk musicerende wildevrouwen tegenover de vervaarlijk met knotsen zwaaiende wildemannen van het vorige reliëf, maar zeker is dit geenszins. Het plastiek werd bij de restauratie in 1932 uitgenomen en Jos Goossens vervaardigde in Ettringer tufsteen een aangevulde kopie, die in 1933 werd geplaatst. De attributen werden op gezag van Jan Mosmans als kussentjes hersteld. | 158 |
| Noten | |
| 145. | Smits 1907, p.159. |
| 146. | Mosmans 1935, p.143. |
| 147. | Peeters 1962, kol.48. |
Ronald Glaudemans, De Straalkapellen : Bouwhistorisch onderzoek 2003-2008 (2008) 157-159
|
Voorafgaand aan de restauratie van 1933 was het plastiek met de twee wildevrouwen (z17) ten dele goed bewaard gebleven. Het reliëf toonde links een vrouwelijke figuur ten voeten uit, staande op een vrijwel geheel verweerde console. Het onderste deel van het lichaam, de benen en de onderbuik, was afgebroken en nog slechts als afdruk in de steen herkenbaar. Boven de breuklijn was nog goed zichtbaar dat het lichaam geheel behaard was. Het gezicht van de vrouw was nog herkenbaar, maar eveneens beschadigd. Opvallend was het goed geconserveerde bloemenkransje op | 124 |
|
het hoofd en het lange, in vier vlechten naar beneden handende haar. Twee vlechten waren over de schouders gedrapeerd, twee over de borst. De linker onderarm was afgebroken, maar het was nog zichtbaar dat de vrouw deze voor de borst moet hebben gehouden. Met de andere afgebroken arm hield de vrouw een onbekend voorwerp boven haar schouder. In tegenstelling tot de linker figuur was de qua pose vrijwel symmetrische tegenhanger aan de rechter zijde vrijwel intact bewaard gebleven. Ook hier was een ‘naakte’ behaarde vrouw ten voeten uit uitgebeeld op een kraagsteen die was voorzien van bladmotieven. Het lichaam was geheel voorzien van kleine, gebreid lijkende krulletjes, dat wil zeggen op het lachende gezicht en de handen na. Ook deze vrouw droeg een bloemenkransje op het hoofd en had het lange haar in vlechten naar beneden hangend, twee over de borst en twee over de schouders. Met de rechter hand hield de vrouw een van de vlechten vast. Met de andere hand hield de vrouw een bol, maar in hoofdvorm vierkant voorwerp met ten minste drie kleine uitstulpingen boven haar schouder.141 De duiding van het reliëf als twee wildevrouwen, was niet van het begin af aan geheel duidelijk. Zo meent Smits in het reliëf “twee in vachten vermomde personen” te herkennen. Hij vervolgt: “Wij hebben hier een paar narren of sotten voor ons, van wie de eene een ratel in de hand heeft (-)”.142 Jan Mosmans kon de sculptuur tijdens de restauratie van dichtbij bekijken en duidde de sculptuur als: “twee geheel behaarde vrouwen, etymologische “Bosch”- bewoonsters, (-) wederom in ondersoort van jong en oud of maagd en weduwe verdeeld”.143 Het onderscheid tussen jong en oud – laat staan tussen maagd en weduwe – is niet te onderscheiden aan het oude reliëf, net zo min als dit onderscheid aan dat met de wildemannen (Z16) te zien was, en is dus hoogst dubieus. Gelukkig heeft de duiding van Mosmans bij de restauratie niet genoeg invloed gehad en heeft men van de linker figuur geen oude vrouw gemaakt. | 125 |
|
Over het voorwerp dat de rechter wildevrouw boven haar schouder houdt, en dat ongetwijfeld ook aan de linker zijde aanwezig moet zijn geweest, lopen de meningen uiteen. Zag Mosmans er een kussentje in, anderen denken eerder aan een waterkruik (of -zak) of een tamboerijn zoals Kees Peeters: “In de wimberg rechts daarnaast bevinden zich twee wilde vrouwen, eveneens geheel behaard, gekroond met bloemenkransen, waaronder het haar in lange pijpekrullen over de schouders afhangt. Zij staan op bladwerkkapitelen en dragen elk een voorwerp opgeheven, dat als kussen geduid is maar waarin we misschien tamboerijnen moeten zien’.144 Wanneer Peeters gelijk heeft – kussentjes en waterzakken blijven vergezochte verklaringen – dan speelden de wildevrouwen op hun tamboerijnen. Het zet de vrolijk musicerende wildevrouwen tegenover de vervaarlijk met knotsen zwaaiende wildemannen van het vorige reliëf, maar zeker is dit geenszins. | 126 |
| Noten | |
| 141. | Het plastiek werd bij de restauratie in 1932 uitgenomen en Jos Goossens vervaardigde in Ettringer tufsteen een aangevulde kopie, die in 1933 werd geplaatst. De attributen werden op gezag van Jan Mosmans als kussentjes hersteld. |
| 142. | Smits 1907, 159. |
| 143. | Mosmans 1935, 143. |
| 144. | Peeters 1962, kol. 48. |
Ronald Glaudemans, De Sint-Jan te 's-Hertogenbosch : Bouwgeschiedenis en bouwsculptuur 1250-1550 (2017) 124-126
| 1931 |
Jan MosmansFrontalen langs de facetten der straalkapellen (No. 17)De St. Janskerk te 's-Hertogenbosch (1931) 285-286 |
|
| 1935 |
Jan MosmansIconografie van het choor en de straalkapellen der St. Jan te 's-Hertogenbosch's-Hertogenbosch 1185-1935 ('s Hertogenbosch 1935) 143 (No. 17) 144 |
Ronald Glaudemans, De Sint-Jan te 's-Hertogenbosch : Bouwgeschiedenis en bouwsculptuur 1250-1550 (2017) 124-126
Ronald Glaudemans, De Straalkapellen : Bouwhistorisch onderzoek 2003-2008 (2008) 157-159
C. Peeters, De Sint Janskathedraal te 's-Hertogenbosch (1985) 248, 276 (afb. 197-198)
C.F.X. Smits, De Kathedraal van 's Hertogenbosch (1907) 158-159
Frans van Valderen, Een praatje over de St. Jan (1957) 32